Artikel van Professor Christian Brohet
Sinds het begin van de COVID-19 pandemie zijn we meer dan ooit getuige geweest van een overdreven gemediatiseerde tussenkomst van ‘wetenschappelijke experten’. Infectiologen, virologen, epidemiologen, laboratoriummanagers, zorgverleners, enz. nemen bijna dagelijks het woord via alle mogelijke kanalen. Deze deskundigen hebben zich massaal uitgesproken over verschillende vragen: de realiteit en de ernst van de epidemie, de kenmerken en de wijze waarop SARS COV-2 zich verspreidt, de bepaling en toepassing van bepaalde preventie- en behandelingsstrategieën, enz.
Het minste dat gezegd kan worden is dat de meningen van deze experts vaak zeer uitgesproken en regelmatig tegenstrijdig waren. Dit heeft niet enkel geleid tot een mislukte communicatie, maar tot een werkelijke kakafonie aan informatie. Er is een gebrek aan duidelijke en eenduidige antwoorden op een reeks vragen omtrent het werkelijke nut van: de sanitaire veiligheidsmaatregelen tegen de verspreiding van het virus, contact tracing en isolatie na besmetting, het opsporen van de besmetting broeihaarden (« clusters »), de effectiviteit van verschillende behandelingen, enz.
Hoe is dit mogelijk?
Vooreerst is het natuurlijk mogelijk dat twee experten van mening verschillen. Dit komt bijvoorbeeld vaak voor bij gerechtsdeskundigen, waarbij de rechtbank vervolgens een panel van meerdere experts moet aanstellen om een definitief oordeel te vellen.
Ten tweede, zijn sommige deskundigen werkelijk zeer competent binnen hun vakgebied, maar worden ze veel minder geloofwaardig buiten hun expertise-veld. Een viroloog kan bijvoorbeeld de kenmerken van het coronavirus beschrijven, maar hij zal minder zelfzeker zijn wanneer hij zich uitspreekt over de evolutie van de epidemie, wat eerder het domein van een epidemioloog is.
Ten derde, vergeten we soms dat we hier geconfronteerd worden met ‘het dogma van de onzekerheid’. Dit nieuwe virus is pas begin van 2020 opgedoken en gedraagt zich anders dan de gekende coronavirussen. Een specialist in andere pathogenen (zoals HIV of Ebola) kan daarom geen sluitend advies geven over dit nieuwe COVID-19 virus.
Ten vierde moet men rekening houden met het ‘Dunning-Kruger effect’. Dit is een psychologisch verschijnsel dat voor de eerste keer beschreven werd in 1995 door twee psychologen. Dit effect wordt gekenmerkt door het zelfvertrouwen van een persoon met weinig kennis over een bepaald onderwerp. Hoe minder men weet over een bepaald domein, hoe zelfzekerder men zich zal uitdrukken over de kwestie, net omdat men zich niet bewust is van de omvang van zijn onwetendheid. Iemand die het vakgebied door en door kent, zal meer nuance gebruiken omdat hij de beperkingen van zijn kennis kan inschatten… Laat ons dus voorzichtig zijn met de ‘profeten’ binnen de epidemiologie!
Deze overwegingen gelden voor alle communicatie in de medische sfeer, inclusief cardiovasculaire preventie. We moeten voorrang geven aan nauwkeurige, duidelijke communicatie die, indien mogelijk, gebaseerd is op een brede consensus onder specialisten binnen het vakgebied in kwestie. We moeten vechten tegen ‘desinformatie’ Ik zal niet terugkomen op de rol van cholesterol in de effectiviteit van statines. De artikels die u terugvindt in uw tijdschrift “Hart & Slagaders” zijn namelijk het resultaat van een gezamenlijke overeenkomst tussen de verschillende leden van het redactiecomité.